Tekst paradegids
Er was eens een heel saai stadje.
Alles was grijs: huizen, deuren, marktkramen en zelfs de mensen. De fonteinbak gaf geen water, de oliebollen smaakten naar stro, de worstjes naar stopverf en de mensen waren zo saai en grijs dat ze steeds geeuwend in slaap vielen. In de put was geen helder water, maar er groeide een giftige grijsgroene, lange stinkende kronkelende ranonkel. Op een dag verschenen er in die stad twee vreemde kleine mannetjes met puntmutsen en wijde capes. Zij snuffelden rond door de stad op zoek naar de burgemeester en toen ze die gevonden hadden ontvouwden zij voor hem hun plan en beloofden hem om die middag om half drie de saaie geeuwstad te bevrijden van de giftige woelawahoela kronkelranonkel. De dorpsomroeper moest het volk intussen gaan waarschuwen. Toen de klok half drie wees werd met een donderend geweld de kronkelranonkel geveld. Onmiddellijk veranderde de hele stad in een kleurig, vrolijk tafereel en er ontstond een feestelijke verkleedpartij. De redders van de stad onttrokken zich aan het feestgedruis en keerden de stad de rug toe: de ranonkel zou nooit meer kronkelen.