Tekst paradegids
In een klein dorp in de Bokkebaardse Bergen woonden eens een man en een vrouw met hun knap dochtertje Goudaaltje in een vervallen watermolen. Ze waren ontzettend gierig en ze bewaarden elke cent die ze verdienden in potten in de kelder. Ze bespaarden op eten en kleding, zodat ze ondanks al hun bezit toch een zeer armelijk leven leidden. Op een dag vond de man in het bos enkele struiken met reuzenbonen. Die waren eigendom van de daar levende tovenaar. Iedereen wist, dat je daar maar beter af kon blijven. De man plukte ze toch en liet er zijn vrouw soep van koken voor een gratis maaltje. Toen ze er een paar lepels van gegeten hadden, klonk er plotseling een knal en verdween voor de ogen van de vriend van het meisje, het gezin van de aardbodem. De gierigaards waren veranderd in griezelige wezens, half mens half dier. Ze zaten gevangen in een onderaardse spelonk en kregen alleen maar vieze bokkebonen-soep te eten. Goede raad was duur. De vriend wilde toch wel graag zijn Goudaaltje terug. Hij ging op bezoek bij de tovenaar. Deze wilde het gezin nog één kans geven. Hij veranderde de vriend in een prachtige vogel met veren van puur goud. "Wanneer ze hun hebzucht overwinnen en jou niet van je mooie veren beroven, zal ik ze weer vrijlaten". Na een heftige ruzie tussen Goudaaltje en haar moeder, laten ze tenslotte de gouden vogel ongemoeid en krijgt het verhaal alsnog zijn happy end.